terug naar index
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22 |
Gekraakte jeugd een veertienjarige jongen op het platteland leest advertentie in De Courant Nieuws van de Dag, en reageert erop. (advertentie in de rubriek Contact) 020, V, Rijpe vrouw zoekt jonge jongen voor vriendschap en seks. Lichtelijk teleurgesteld in relaties met mannen, wil me laven aan liefde zonder band, of band zonder liefde, misschien meester-leerling-verhouding, maar wil ook leren van jou, onbezoedelde minnaar. Stuur brief m foto o nr 94040-19781123 "Ankeveen, 20 augustus 1980 "Amsterdam, 30 augustus 1980. Beste Steven, dit wordt een heel vreemd avontuur voor me… Ik ben natuurlijk veel ouder dan jij, en ik heb veel meegemaakt, en ik kijk niet gauw meer gek op van dingen. Ik ben wel omgegaan met mannen van mijn eigen leeftijd, maar het was eigenlijk nooit zoals ik wilde. Het scheen er altijd om te gaan dat het ging zoals zíj het wilden. En als ik eens iets had met een man die rustig en geïnteresseerd was en lief was, dan leek me dat nou juist weer te vervelen. Sommige vroegere vriendinnen, die vinden dat ik een zolderkamergeleerde geworden ben. Het klopt wel dat ik een beetje vreemd ben. Ik draag veel zwart. Misschien trekt me dat aan. Ik woon op een zolder aan de Borgerstraat, in de Kinkerbuurt. Dat inspireert ook wel tot griezelen. Misschien is het gemeen van me dat ik omgang zoek met een jongen die zó jong is... Mag ik je wat persoonlijks vragen, Steven? Trek je op met meiden van je eigen leeftijd? Heb je al veel gezoend en zo? Ik heb bijna nooit een vriend, hoor. Je moet niet bang zijn. Ik ben wel veel ouder dan jij, maar ik ben eigenlijk best verlegen. Ik heb niet het leven van een vrouw van achterin de twintig. Bij mij gaat alles altijd heel langzaam. Ik ga in de loop van de dag naar het laboratorium. Dat is het niet, ik ben geen chemicus, het is eigenlijk gewoon een kantoor, maar het is allemaal veel meer electronisch; daarom noemen we het zo. We schrijven daar artikelen, maar we doen het niet meer op papier, maar op beeldschermen. Ik neem je wel een keer mee, ik denk dat je het wel leuk zult vinden. Weet je wat we kunnen doen? We kunnen een keer electronisch gaan schrijven. Je hebt thuis telefoon, want je hebt me al je telefoonnummer gegeven. Maar het is niet zo eenvoudig. Wat je moet doen, is: je haalt de stekker van de telefoon uit het contact, en je steekt er de stekker van een speciaal soort tekstverwerker in. Het moet een ARPANET-ontvanger zijn, die met SNDMSG-programmatuur kan worden geladen. Misschien ken je dat niet, maar dan kan ik van het laboratorium wel zo'n machine lenen. We kunnen ook nog andere dingen doen, maar ja, we moeten elkaar eerst zien. En voordat we elkaar zien, moeten we nog wel wat meer schrijven, want ik ga niet zo gauw een man ontmoeten met wie ik nog weinig contact heb gehad. Even geduld, a.u.b., dus. Groet, Lidwien." "Ankeveen, 5 september 1980. Hallo Lidwien. Niet te geloven, echt, dat jij met mij wil schrijven. Mijn verjaardag is pas over twee weken, maar ik heb mijn belangrijkste kado al gekregen, lijkt het wel. Ik heb nu niet veel tijd om te schrijven. Ik heb een enorme berg leerwerk. Een ander probleem is dat het over een week mijn moeders verjaardag is. Ik moet nog een kado voor haar bedenken. Daar ben ik nog wel even mee bezig. Het moet ook wel wat worden, want zij moet wel echt wat moois krijgen. Ze is heel lief, en doet heel veel voor me, en zogenaamd als dank daarvoor in ruil blijf ik soms tot heel laat in de avond varen op de plas, als het allang donker is. Zij is dan stervensongerust, en heel boos als ik laat terugkom. Ze zou me kunnen verbieden te gaan varen, maar zo is ze niet." "Kinkerstraat, 15 september 1980. Ik wil je zien op het water, en juist midden in de nacht. Dat zou onze ideale eerste ontmoeting zijn. Iets anders mag ook, maar dat ik plaats zou nemen aan een tafeltje met een kop koffie, ergens halverwege de middag, en dat ik te herkennen zou zijn aan een roos in een boek gestoken, zo zal het in elk geval niet gebeuren. Een andere mogelijkheid is dat we elkaar totaal onverwacht ontmoeten, dat we elkaar in een grote massa tegenkomen en elkaar meteen herkennen, al hebben we van elkaar geen idee hoe we eruit zien." "het natte Hollands-Stichtse riet- en struikgewasland, 25 september 1980. Dat is goed, maar dan wil ik ook iets: ik wil je naakt zien; op zijn minst een foto. Nog liever een filmpje. Misschien zal het ooit mogelijk zijn op een heel simpele manier bewegende beelden naar elkaar te sturen, maar wij hebben in elk geval geen videocamera. We hebben wel een diaprojector en een scherm. Nou ja, dat is allemaal een beetje behelpen. Mijn vader heeft trouwens sinds kort een personal computer, een IASIS IA-7301. Het is een fantastisch apparaat, en je kunt hem aansluiten op de telefoon. We zijn geen enorme techneuten en mijn ouders zijn niet heel erg bemiddeld, maar mijn vader is enorm handig en slim. En hij zegt dat als ik er goed mee heb leren omgaan, dat ik hem ook mag gebruiken. Maar dat duurt nog wel even. Nou ja, maakt niet uit. We zien wel wat we doen. Groeten, Steven" "30 september 1980, Hier je wilde struise Mokumse. Zo gaat dat niet, lekkere knul van me. De essentie is niet dat jij lekkere geile beelden van me gaat bekijken. We gaan samenzijn! Daar gaat het om! En dat kan binnenkort gebeuren. Ik moet over twee weken in Hilversum zijn. Ik ga naar de Avro-studio om met technici te praten over het gebruik van beeldcommunicatie in ruil voor een korte stoomcursus aan hen over een specifieke techniek. We kunnen na afloop van dat bezoek elkaar treffen voor een wandelingetje samen door het bos van de Franse Kamp. We gaan elkaar in natura zien, en dan ook nog eens in de natuur. Weliswaar niet naakt, maar wel vis-a-vis." "2 oktober 1980, Lieve Lidwien. Ik kan bijna niet wachten tot het zo ver is. Kan het op woensdagmiddag? Anders heb ik geen vrij. En stuur wel alvast in elk geval een pasfotootje mee. Ik wil koste wat kost voorkomen dat ik een andere vrouw aanspreek. Ik ben best wel zenuwachtig. Als ik per ongeluk een andere vrouw aanspreek, heb je kans dat ik het niet meer zie zitten, en van angst en schaamte terug naar huis fiets." "8 oktober 1980, rustig maar, jongen. Je gaat me morgenmiddag zien. Verwacht niet te veel romantiek: ik kom flink ingepakt, het regent waarschijnlijk morgen weer flink, dat is al dagenlang aan de gang. En we moeten ons waarschijnlijk door een laag modder heenwerken. Ik doe mijn foto hierbij, hopelijk herken je me onder de capuchon." Het wordt donker, nacht, en het wordt weer licht. Steven loopt uit de richting van de soms onwelriekende veenplassen onder de gewelven van stammen en takken, het weefsel van naalden dragend, met zijn kop in de wolken, en gaat voor zijn gevoel de hemel tegemoet en - hij kan het niet helpen - het brede bospad daar heet de Melkweg. Hij nadert de stad van het licht en het geluid, Hilversum, waar Lidwien de studio's met de futuristische opnametechtniek verlaat. Steven is wel eens een paar keer in dit bos geweest. Het is bezet met loofbomen en dennen, dicht op elkaar, weliswaar met nu en dan een breed pad erdoorheen. Het doet hem vandaag denken aan sprookjes, met een bladerdek dat al wat rood en bruin aan het kleuren is, de verlatenheid en de verraderlijke stilte. Zijn maag voelt gekrompen aan. In de verte ziet hij op hetzelfde pad een vrouw aan komen lopen; het zou heel goed Lidwien kunnen zijn. Het is hem zelf niet duidelijk of hij het volgende moment gewoon stil gaat staan, of dat hij terugrent, of dat hij zijn zenuwen in bedwang krijgt en in het zelfde tempo doorloopt. Hij kiest voor de optie dat het een andere vrouw is, en iets anders dan doorlopen zou nergens op slaan. Hij stopt met naar haar te staren, omdat dat genant zou zijn als het iemand anders was. Lidwien is de eerste die blijkt geeft van herkenning. Ze glimlacht als hij zijn ogen tenslotte naar haar opslaat. Steven had zich voorgenomen de eerste te zijn die sprak, dus hij roept haar haastig toe: "Jeetje, ik wist niet zeker dat jij het was. Of ben je toch één of andere Gooise kakmadam?" Lidwiens gezicht breekt ineens open in een gulle lach, en zegt: "Waarschijnlijk allebei." Steven loopt op haar toe, geeft haar een hand en ze geven elkaar een kus op de wang. Steven plaagt haar wat met opmerkingen als zou Lidwien zich hier in het bos niet op haar gemak zou kunnen voelen, zonder elektronenbuizen en zendmasten om zich heen. Lidwien, dat Steven het misschien benauwd krijgt nu hij geen vrije blik meer over het veld heeft, en hoe laat hij van zijn ouders thuis moet zijn. Moet hij straks de koeien niet uit het land halen? Ze wandelen door de oude villawijk richting de stad. De oude en stijve hogere-klasse-omgeving werkt voor allebei vervreemdend. Maar Lidwien wijst in die buurt een oude villa aan, waarin een studio gevestigd zit, waar zij juist die middag gewerkt heeft. Met al hun onderlinge verschillen kunnen ze zich nog wel samen afzetten tegen de huidige omgeving. Ze maken grappen over de bevroren kaklui die daar moeten wonen, en ze lopen na een tijdje de binnenstad in. Ze zetten zich op de Groest in een cafeetje. "Wil jij ook wat geïntegreerde schakelingen bij je biertje?" vraagt Steven. Een typische computernerdgrap, en Lidwien kan het wel waarderen. Ze haalt het schaaltje chips, en de stemming tussen de twee is aangenaam relaxed. Maar Lidwien moet terug. Steven loopt met haar mee. Aan de linkerzijkant van het oude neoromaanse stationsgebouw trekt Lidwien Steven stevig tegen zich aan. Ze zoenen en knuffelen intens, totdat er ineens veel mensen langslopen, Lidwien zich losmaakt, Steven 'tot gauw' toeroept en de hoek om loopt naar de ingang en verdwijnt. Steven komt tot zinnen, laat zijn erectie wegtrekken, zoekt zijn strippenkaart, kiest uit één van de grote gele streekvervoerbussen die voor het station staan degene die naar zijn dorp gaat, stapt in en stempelt af, terug naar zijn puberale middenklassewereldje. Tot zover de eerste ontmoeting - voor Steven een knuffelsessie zoals hij er het afgelopen jaar een paar heeft gehad... maar ditmaal met een echte vrouw. Voor Lidwien een flashback naar een lang vergane tienertijd. We zijn een halve week later, nog herfstiger, en er is weer een nieuwe week aangebroken, en een maandag, en daar is ook Steven Almstra, op weg naar school. Steven loopt weer met zijn klas- en schoolgenoten heen en weer over de koele fris groen en oranje geglazuurde tegels van de steile trappen van de HBS Hilversum-West, al naar gelang het lesrooster naar de hoog gelegen praktikumlokalen voor interessante proefnemingen in zijn lievelingsnatuurwetenschappelijke vakken, of naar Nederlands en godsdienst waar hij zich per definitie verveelt. Hij is minder geconcentreerd bij wiskunde, en het lukt niet bij elke algebra-som om in een vergelijking een kwadraat af te splitsen. Het stoorde hem nogal, toen een jongen uit 's-Graveland naar hem riep: "Hé, was dat niet Tim z'n moeder waarmee je op het station stond?" Hij kon niet wachten tot hij zijn VWO-diploma had en naar de universiteit in Amsterdam of Utrecht zou vertrekken. Bij scheikunde gooien ze allerlei stofjes bij elkaar in erlenmeiers en reageerbuizen. Een jongen uit zijn klas vraagt: "Zeg, Steef, kun je voor mij een liefdesserum brouwen? Ik wil uit met mevrouw Meulenhorst van Grieks." De plaagstootjes zijn lichtelijk irritant voor Steven. Wat hij aan de andere kant ook merkt, is dat sommige eindexamenleerlingen die hem anders geen blik waardig gunnen, hem nu als hun gelijke benaderen en rustig een gesprek met hem beginnen. Hij oefent 's avonds thuis veel met de nieuwe PC van Karel, zijn vader. Die heeft een eigen accountancypraktijk. Hij is boekhouder voor een groot aantal kleine bedrijven in de Gooi- en Vechtstreek, maar hij heeft ook klanten in Amsterdam. Karel heeft een klein kantoor in Hilversum, op de Kerkbrink. "Almstra Accounting", staat er met levensgrote letters op het raam van het kantoor op de Kerkbrink. Nu Karel thuis een degelijke computer heeft met een boekhoudprogramma erop, kiest hij er vaak voor om thuis te werken. Karel is technisch heel handig en inventief, maar zijn zoon is ook niet mis op dat terrein. Steven wordt zo handig in het computeren, dat Karel nu geregeld vraagt om hem bepaalde functies uit te leggen. Intussen heeft Steven met Lidwien bepaalde codes afgesproken voor zijn contact met haar via zijn vaders electronische post; Lidwien gaat schuil achter een quasi-kanokameraad, en heeft daartoe een alias-adres aangenomen. Steven gaat er even van uit dat Karel niet zijn briefgeheim schendt. En tussendoor plugt hij ook nog, als zijn ouders niet thuis zijn, zijn ARPANET-apparatuur in via het telefoonstopcontact, om rustig met haar te 'chatten', zoals ze dat twintig jaar later zouden noemen: op één en dezelfde webpagina, die beurtelings ververst en opnieuw gepubliceerd wordt, schrijvend een gesprek voeren. Karel mag dan op Steven leunen wat betreft diens electronische talenten, hij is zelf ook niet mis. Hij is buitengewoon slinks wat betreft 'loopholes' in de financiële wetgeving, die hemzelf goed uitkomen, maar ook zijn klanten. Een andere kwaliteit is zijn uitgesproken mannelijke uitstraling. Hij is een look-alike van de dan populaire comedy-acteur Ted Danson, van de populaire serie Cheers, in de rol van de barman Sam Malone. Hij ligt dus goed bij de dames. Professioneel is dat een te verwaarlozen pluspunt aangezien het overgrote merendeel van zijn klanten traditionele mannen van het grutters- en éénpittersgilde zijn. We zitten nu nog dieper in de herfstsferen, alle blad is verdord, en de helft ervan dwarrelt op dit moment naar beneden. Toch is het nog een mooie zachte zonnige dag geworden. Zijn vader ziet een mail voor Steven binnenkomen van Stevens kanomaat Aart; in de titel staat dat hij vandaag niet kan. Een paar uur later ziet Karel Aart aan komen fietsen, en die roept naar Stevens openstaande raam: "Hee, kanoën, he?" Dat is nog een redelijk onschuldige onregelmatigheid. Een paar dagen later ziet Karel een bericht van Aart binnenkomen, terwijl die vriend een half uur daarvoor met Steven het water op gegaan is. Dat 'Aart' zal een alias zijn om Stevens vrouwelijke correspondenten te maskeren. Karel deelt zijn zorgen nu ook met zijn vrouw, Stevens moeder Anneke. Die reageert aangenaam verrast: "O, wat schattig, onze Steeffie, eindelijk een meisje!" Karel had in het dorp van een andere vader iets vreemds gehoord over een volwassen vrouw met wie Steven gezien was. Hij wil deze informatie nog niet met zijn vrouw delen, voordat hij iets meer weet. Hij zegt: "Ja, het lijkt leuk, maar we hebben haar nog niet gezien, en weten niets van haar, dus ik zou zeggen: afwachten". Steven gaat op een zaterdag met de fiets naar Amsterdam. Met de bus zou makkelijker en vlotter gaan, maar dan zit hij geheid met dorpsgenoten aan boord, en daar wil hij voorlopig even bij uit de buurt blijven. Hij zegt tegen zijn ouders dat hij een paar dingetjes gaat kopen, bij een electronicazaak aan de Looiersdwarsstraat. Karel vraagt of hij dan een bepaald electronisch onderdeel voor hem wil meenemen. Hij zal eraan denken. Steven komt voor het eerst in zijn leven in de Kinkerbuurt. Het is een openbaring. Eén oneindige kaarsrechte straat, met hoog opgetaste bijna zwart uitgeslagen oude bakstenen huurkazernes. De kolendamp slaat je meteen op de keel. Er lijkt een permanente file in de straat te staan. En langs de stoeprand een ononderbroken rij van auto's, met de bumpers bijna in elkaar hakend. In de parallel lopende Borgerstraat is het niet veel anders, alleen wat smaller. Hij zoekt het huisnummer van Lidwien, maar dat vindt hij niet. Bij een huisnummer daar in de buurt roept hij maar keihard "Lidwie-ie-ien!!!" en kijkt wat er gebeurt. Er schuift een raam open ergens op drie hoog, en Lidwien komt naar buiten hangen. “Hai, Steven! Je hebt me dus gevonden! Wacht, ik gooi de deur voor je open.” Het is een groot oud donker stenen gebouw, van een paar verdiepingen hoog. Ze laat Steven binnen. Dat wil zeggen, de grote zware deur zwaait open. En als hij naar binnen gaat, komt hij terecht in een wat onduidelijk ingedeelde ruimte. Hij loopt verder, maar ziet nog geen trap. Hij vraagt het aan een jongen met lang haar die hij tegenkomt, maar die schijnt hem niet te verstaan. Engels helpt niet. Hij zwerft verder door het gebouw, komt nog een paar punkers tegen, en de vierde die hij spreekt, legt hem uit hoe hij bij Lidwien komt. "Ah, daar ben je dan eindelijk, gelukkig. Intussen ben ik wel weer in een bespreking geraakt met een ploeggenoot over een strijdplan, sorry." Op de cassette die hij opzet, staat toch wel zo'n enorme pestherrie, dat hij het meteen weer afzet. Wat hij dacht dat boeken waren, zijn voornamelijk uitvoerige pamfletten over actievoeren, over de verdorven kapitalistische staat en het arbeidersparadijs. Het duurt bijna twee uur voordat hij Lidwien weer ziet. Ze verontschuldigt zich. Ze neemt hem mee naar de gaarkeuken in het pand, weer op een andere verdieping. Ze eten wat, en ze drinken het zelfgebrouwen bier. Hier en daar hangt een pregnante stufflucht. Om hen heen zijn een paar mensen aan het blowen. Veel van het jonge volk is gekleed in zwarte raggen; sommige jongens en meiden hebben zwartgeverfd haar, maar groen komt ook voor. De punkmode is hier verder doorgevoerd dan elders. Jongens en meisjes hebben niet alleen ringen door hun neusvleugels; op de gekste plekken hebben ze zich met metaal doorboord. Ook de neonazi-varianten zijn vertegenwoordigd. In weer een andere donkere hoek van het gebouw ziet hij een magere gast met een koord zijn bovenarm afbinden. Er ligt een spuit naast hem met nog wat rommel. Lidwien stelt Steven voor aan een medekraakster, Britt. “Hoi, Steven, leuk je te zien. Ik heb al wel wat over je gehoord. Ga zitten. Wat wil je drinken?” Die dag ziet hij Lidwien af en aan. Steven ontmoet veel mensen, hij praat met iedereen, het is een fascinerende toestand. Hij voorziet dat hij die avond niet naar huis zal gaan, maar hij moet zich nog wel in Ankeveen absent melden voor de nacht. Er is wel telefoon in het pand, maar die doet het niet altijd, en als die het wel doet, is-ie bezet. Hij gaat de deur uit en zoekt een kwartjestelefoon. Hij vindt die wel in de buurt, maar pas in de derde telefooncel is er ook een die werkt. Hij zegt tegen zijn ouders dat hij die avond blijft slapen. Hij heeft zijn moeder aan de lijn en die vindt het best. Hij komt terug in het pand. Hij komt door de Bijlmermeer waar flink wordt gebouwd. Er zijn hier en daar gigantische betonnen staketsels middenin het weiland opgericht waar al wel in gewoond wordt, en waar hij ook auto's ziet, maar hij vraagt zich af hoe die daar komen, omdat de meeste wegen die hij vindt ook middenin het weiland weer ophouden. Door de lucht heen lopen massieve betonnen banen waarover hij de metro heen en weer ziet rijden, en waar hij gewoon met de fiets onderdoor kan rijden. Hij komt bij het oneindig lange kanaal, neemt de brug eroverheen, en na nog een kwartier komt hij weer in zijn overzichtelijke dorp. De weekeinden daarna fietst Steven weer naar het kraakpand in de stad. Er is veel te doen qua klussen in het kraakpand. Hij wil wel helpen, maar zelf kan hij niet veel doen, en hij moet gewoon overdags naar school. In het weekeinde kan hij wel dingen doen. Hij kan samen met Aart, die net zijn rijbewijs gehaald heeft, grote hoeveelheden spullen naar het kraakpand verslepen. Aarts vader is een aannemer die oude panden in het Plassengebied en het Gooi opknapt. Aart kan tientallen meters kabel voor allerlei verbindingen uit die panden halen en naar Lidwien brengen. Hij kan zijn vaders bestelwagen daarvoor inzetten. Karel, Stevens vader, krijgt lucht van dit zaakje. Hij is geen voorstander van de intimiteiten tussen zijn rijkelijk jonge zoon en de twintig jaar oudere kraakster. Tegenover zijn cliënten is hij gebonden aan de uiterste discretie, en zijn professionele eed brengt een geheimhoudingsplicht met zich mee. Wat zijn eigen kinderen betreft, ligt dat iets genuanceerder. De vader van Aart is als aannemer een klant van Karel. Karel krijgt altijd een uitdraai van de tachograaf van diens bedrijfswagen, omdat hij tenslotte de arbeidsgerelateerde kilometerstand van zijn klant moet weten. Dat uitdraaien van de gereden kilometers is sinds kort geautomatiseerd, maar dat brengt met zich mee dat Karel ook meteen de adressen krijgt waar die auto heenrijdt. Op die manier kan hij Lidwien ongemerkt opsporen. En zo komt hij te weten waar zijn zoon in zijn vrije tijd uithangt. Er is weer een nieuwe dag, om precies te zijn dinsdag 2 december 1980, en daar is ook Lidwien, in een kraakpand ergens in de woelige hoofdstad, klaar om weer actie te voeren. Nu niet in haar eigen stek aan de Borgerstraat. Op vijf á tien minuten fietsen daarvandaan is, alweer maanden geleden, door een aantal van haar vakgenoten een nieuwe plek ingenomen. Op een buitengewoon aantrekkelijk stekje in Amsterdam, aan de buitenring van het oude centrum, langs de Weteringschans, recht tegenover het Rijksmuseum, ligt het laatnegentiende-eeuws gebouw genaamd De Nieuwe Wetering. Het is dus verre van 'Nieuw', geheel los daarvan zwaar verwaarloosd, maar het is een pareltje van de fin-de-siecle-architectuur. Voor de twijfelachtige staat van onderhoud kun je de vinger wijzen naar de financiële instelling die het pand in bezit had. Maar je kunt ook denken aan de recente bezetting door een groep krakers, die ook niet bekendstaan om hun architectonische en antiquarische behoudzucht. En nu heeft ook nog eens de eigenaar van het pand bij de rechter een bevel tot ontruiming kunnen regelen. Het krakersdom heeft zich tot de hanenkammen bewapend om het pand te verdedigen. Lidwien betoont zich solidair met haar standsgenoten, en nu levert ze haar aandeel in het verzet tegen de massale ontruiming, ook al blijkt het uiteindelijk zinloos. Misschien is het de grootste ontruiming van een kraakpand ooit in de hoofdstad. De stedelijke autoriteiten hebben weinig aan het toeval overgelaten. Enkele honderden M.E.'ers marcheren in slagorde om de toegestroomde drommen krakerssympathisanten, meelopers en sensatiezoekers weg te jagen van het tegenover liggende Museumplein, en om ze weg te houden van een politie-actie met een hoge organisatiegraad. Pantserwagens met hogedrukspuiten moeten de taaiste raddraaiers in de omgeving van het pand ontmoedigen en afmatten. Hoogwerkers met gieken van enkele tientallen meters tillen bakken de lucht in, gevuld met groepjes bewapende ME-ers, en brengen ze op zoldervensterhoogte van het oude gebouw. De behelmde en bepantserde agenten stappen niet merkbaar door hoogtevrees gehinderd in de dakgoot, duwen de spandoeken achteloos terzijde en breken zich door de zolderramen een weg naar binnen. Ziekenwagens blijven op straat staande-bij. Helicopters cirkelen boven het tafereel om verkenning door de autoriteiten mogelijk te maken en met televisiecamera's een spannend inkijkje te bieden aan het aan de buis gekluisterde burgerdom. Tenslotte heeft de Mobiele Eenheid het hele pand in handen, wat duidelijk wordt als binnengedrongen agenten eenmaal door een toegang op de grond, ook weer naar buiten komen, met gearresteerde krakers. Gezien de tijd van het jaar, begin december, hoeft het niet te verbazen dat Sinterklaas ook door dezelfde in- en uitgang naar buiten kwam. Maar was dat een poging tot luchtigheid van de politie, of was het een geintje van een verklede kraker? Of was het geen verkleedpartij, maar was het de échte Sint Nicolaas? Hij had gestorven moeten zijn op 6 december van het jaar 342 in Myra, aan de westkust van Klein-Azië, het latere Turkije. Wij gedenken en vieren nog altijd de vooravond van zijn martelaarsdood. Dat hij hier nu nog de zegen komt geven, lijkt een duidelijk teken dat hier de klok vandaag wel een flink eind is teruggezet. Voor Lidwien en haar standsgenoten is dit een drama. De tientallen uitgezette activisten zijn uitgeschakeld. De krakers en een aantal van de meest gewelddadige relschoppers zijn gearresteerd. Sommige van hen worden aangeklaagd wegens geweldpleging, en die komen misschien in de cel terecht; een domper voor de opgepakte krakers, maar het heeft misschien ook een motiverend en mobiliserend effect op de kraakbeweging. Een nieuw jaar is aangebroken, volgens strikte tijdsopvattingen het begin van een nieuw decennium, maar de acht zat al een jaar in de datum. Steven blijft een poosje buiten de woelige hoofdstad. Lidwien likt haar wonden. Ze is uit het veld geslagen, en denkt na wat nu te doen, en ze is nu ook te druk met juridische kwesties. Ze gaat met een clubje kraakleiders een zaak beginnen tegen de gemeente Amsterdam, die zich met het initiatief voor de ontruimingsactie voor het karretje heeft laten spannen van de kapitalistische speculant die het door hem verwaarloosde stuk stedelijk erfgoed met geweld heeft heroverd. Karel heeft zichzelf een dag vrij gegeven, en gaat eens een kijkje nemen in Amsterdam. Hij weet dat zijn zoon daar rond heeft gehangen met een vrouw, en hij kan wel raden dat die vrouw iets heeft uit te staan met die toestanden die het nieuws van gisteren hebben beheerst. Hij weet waar ze woont; Steven is lang genoeg van zijn kamer geweest om Karel eens rustig te tijd te laten om wat op zijn zoons computer uit te zoeken. Bovendien heeft Karel in Amsterdam klanten en collega's die in contact staan met de eigenaar van het ontruimde gebouw. Hij kan daardoor de gangen nagaan van de speculant die het pand had verworven en die de ontruiming in gang heeft gezet. Zodoende kan hij Lidwien helpen met de zaak die de kraakbeweging tegen de speculant aanspant. Maar Lidwien weet niet zeker of zij met haar kraakgroep een zaak wil beginnen. Dat zou betekenen dat ze hun anonimiteit moeten prijsgeven. En dat is nou juist één van de troeven van de kraakbeweging: het gaat niet om rechtspersonen, en ook niet om natuurlijke personen met persoonlijke motieven; het gaat om een anonieme beweging die de totale vrijheid wil bewaren om hun strijd te voeren. Het is niet een kwestie van twee partijen tegen elkaar die elk met argumenten het gelijk aan zijn zijde wil krijgen. Het is een verbeten strijd van een groep have-nots tegen het establishment. Karel meldt zich op de Borgerstraat. Hij heeft Lidwien een brief gestuurd dat hij wel eens rustig met haar wil praten, en hij heeft haar duidelijk gemaakt dat ze niets van hem te vrezen heeft, dat hij haar ter wille kan zijn als het gaat om zakelijke adviezen die ze kan gebruiken in haar strijd tegen enige onroerendgoedspeculant. Lidwien was heel benieuwd naar de vader van Steven, en ze is hogelijk verrast door de attenties van de volwassen versie van de jongen die haar wel aantrok. Haar belangstelling voor de zoon is wat afgesleten, door de enorme drukte rond de ontruiming, en de geringe maatschappelijke aandacht van zijn kant voor de beweging. Terwijl Steven in het Gooi een les maatschappijleer krijgt over anarchie in verband met de onlusten, laat zijn aangenaam verraste penvriendin zich verleiden door de hoogst mannelijke charmes van zijn vader. "Meester, Steven heeft oude huizen in Amsterdam gekraakt. Hij moet vertellen." Steven wil een enkel detail uit zijn ervaringen loslaten, en verder laat hij het mysterie graag intact. Nu en dan is er een plaagstootje, vooral als er in de les geklierd wordt. "Meester, Steven heeft mijn etui gekraakt!" Dat soort geintjes. Intussen wordt er in de klas wel tegen hem opgekeken. Steven laat zich deze opmerkingen welgevallen. Hij heeft geen boodschap meer aan Lidwien. Het is alsof hij net het stadium van kalverliefde is gepasseerd. Hij heeft gemerkt dat Lidwien zich laat inpalmen door nota bene zijn vader. Nu gaat hij in de stad contact zoeken met Britt. Hij had het idee gekregen dat zij hem wel graag zag. Met een smoes over spullen die hij nog had laten liggen bij Lidwien (die nu, wat haar betreft, niet meer tot dezelfde generatie als Steven behoort), lukt het contact te krijgen met haar. Britt is wel een collega van Lidwien, maar geen vriendin van haar, en ze is wat jonger; dat scheelt misschien. Zij is een gevoelig type. Ze heeft veel teleurstellingen met mannen te verduren gehad; veel van die mannen wilden haar zo gauw mogelijk in bed krijgen, andere wilden voornamelijk met haar pronken. Het kostte Britt vaak veel tijd om de ware intenties van mannen vast te stellen. Ze is nu een stuk voorzichtiger. Hij heeft Britt met een kaartje uitgenodigd om hem in een café op te zoeken. En niet in een tent waar ze lastig gevallen worden door krakersvolk of andersoortige randfiguren. Hij wacht haar op voor het Okura-hotel in Zuid. Ze gaan iets gebruiken in het restaurant op de hoogste verdieping. Het is letterlijk de top van de hoofdstad. Heel Amsterdam-Zuid kunnen ze overzien, en in de verte nog wat van Oud-West, waar ze niet samen gezien willen worden, want veel mensen kennen hen daar. Karel wordt hier en daar gesignaleerd met Dienerstein, één van de grootste speculanten in onroerend goed. Dat is uiteraard een heel grote vis voor de boekhouder. Als hij die weet te strikken voor het bijhouden van hun verlies- en winstrekening, dan kan Karel een paar man extra aannemen, zijn kantoor uitbreiden, en dan kan hij rekenen op een plekje in de Gooise kring van zakenlui die geregeld samen pimpelen in sociëteit De Unie op de 's-Gravelandseweg in Hilversum. Hij zoekt Dienerstein een paar keer op in Amsterdam waar de grote zakenman een aantal kantoorpanden heeft. Karel krijgt niet meteen de grote baas zelf te spreken, maar wel de secretaris van de afdeling Liquide Middelen. Lidwien weet intussen van een paar gebouwen in de stad die eigendom zijn van Dienerstein. Lidwien heeft dit op zeker moment vernomen van Karel, zij weet waar dat bedrijf zit, en ze gaat ervan uit dat de vertrekkende huurder de deur achter zich zal dichttrekken met medeneming van de inventaris. Lidwien aast op de duizenden vrijgekomen vierkante meters, en roept haar maten op de koevoet in gereedheid te brengen. Intussen heult Karel met onroerend goed-eigenaren. Hij profiteert ook nog eens van Lidwiens omgeving. Via zijn bijslaap krijgt hij informatie over speculanten wier panden op de nominatie staan om te worden gekraakt. Karel waarschuwt de speculanten voor kraakacties waar hij via Lidwien over hoort, zodat zij de panden kunnen huren of opkopen, in gebruik kunnen nemen, net op tijd voordat de kraakbeweging het breekijzer heeft ingezet. Ze proberen zo snel mogelijk huurders te vinden, en als er geen geïnteresseerde bedrijven zijn, dan zullen ze woningzoekenden tijdelijk behuizing bieden in hun lege kantoorhulzen, zodat de panden niet gekraakt kunnen worden zonder dat de krakers daartoe huisvredebreuk moeten plegen, wat uiteraard een misdrijf is dat subiet door de overheid de kop in zou worden gedrukt . Lidwien voelt zich misbruikt, maar Karel voelt zich tegelijk door Lidwien in de kaart gekeken bij het assisteren in de koop van panden voor de speculanten. Dan gaat het knallen. Karel heeft Lidwien uitgenodigd om bij hem op kantoor te komen praten. Lidwien voelt al nattigheid zodra ze de e-mail ontvangt. Ze doet nog snel een boodschap voor het eten, maar ze kan niet meer naar huis, want ze wil de volgende trein naar Hilversum halen, en rond lunchtijd komt ze daar aan op de Kerkbrink. Het is een mooie zonnige dag, vroeg in de maand maart. Het is aardig druk op het pleintje met middelbare schoolleerlingen die pauze hebben. Ze treft Karel op het plein voor zijn kantoor, waar hij net de deur uitkomt. Hij wilde eerst nog snel naar Dienerstein, die hem laat opdraven vanwege een kraakactie op een gebouw van hem. Ze had vanochtend in de krant gelezen dat Karel die Dienerstein bijstaat in de koop van dat pand. De scholieren zitten eersterang op de bankjes op het pleintje als een geagiteerde vrouw een paar stelen prei in het bebrilde gezicht van een magere man van middelbare leeftijd laat neerkomen, nadat die haar eerst wat harde woorden had toegevoegd. Eén van de jongens herkent de man als de vader van zijn klasgenoot Steven. Een andere jongen ziet de vrouw, herinnert zich een roddel over Steven met een volwassen vrouw en maakt het sommetje af. Vervolgens moeten ze weer terug naar school, en praten ze weer met andere klasgenoten. "Zeg, Alwin en Jeffrey. De les is alweer een paar minuten aan de gang. Wat is jullie verklaring?" Britt voelt zich niet meer zo thuis in het kraakpand, en Steven komt er ook niet meer helemaal van harte. De kans bestaat dat hij daar zijn vader tegenkomt. Het gaat thuis in Ankeveen ook niet meer zo goed. Op het grote raam waarachter Karel de boekhouding pleegt te doen (voor al wat minder klanten dan hij gewend was) heeft de laatste jaren zijn achternaam ALMSTRA, met grote plakletters op de enorme spiegelruit geprijkt. Niet zo lang geleden dit voorjaar heeft de een of andere onverlaat er een paar plakletters aan toegevoegd. Of eigenlijk geen plakletters; dat zou eenvoudig te verwijderen zijn geweest. Met een zwarte verfspuitbus heeft iemand de letter L voor zijn achternaam gezet, en de letters A en L erachter gespoten, en nog de tweede L verwijderd, zodat de firmanaam nu gelezen wordt als LAMSTRAAL. Steven heeft natuurlijk nooit van Lidwien geld gevraagd voor alle bekabeling die hij samen met Aart heeft aangelegd vanaf de straat het kraakpand in en verder naar binnen. Nu er vooral contact is tussen Lidwien en zijn vader Karel, en niet meer met Steven, trekt hij toch maar de kabel uit de stoep van de Borgerstraat vandaan nadat hij de aansluiting het kraakpand in heeft doorgeknipt. Hij ziet ook nog kans toch nog een dun lijntje te leggen naar het raam waarboven Britts kamer zit. Dienerstein groeit door, en voedt Karel Almstra op zijn beurt. Karel kan vrijwel kosteloos een appartement en kantoorruimte in de grote stad krijgen. Lidwien en hij krijgen een knipperlichtrelatie, Stevens moeder maakt een mooie bloemenkas van het glazen huis dat Karel verlaat. De jaren tachtig hakken er stevig in, met nieuwe onteigeningen en kraakrellen. Maar Steven en Britt krijgen heel braaf verkering. Hij probeerde op de Filmacademie te komen, en hij blijft het proberen, en in de tussentijd doet hij Electronica. Hij blijft bij zijn moeder in de bloemenkas wonen en fietst regelmatig heen en weer tussen A en B, Ankeveen en Borgerstraat. Oude analoge verbindingen raken verstoord, sommige contacten gaan af en aan, vuurtjes flakkeren op, vlammen doven en er ontstaan nieuwe digitale contacten. Karel komt in dienst bij Dienerstein, en keert niet meer terug in Ankeveen, waar moeder in eenzaamheid opbloeit in haar bloemenkas, waar Steven nog wel woont, maar niet meer zo vaak slaapt. Stevens broer en zus trouwen met een Vinkeveense en een studiofiguur in Hilversum. Mooie maar broze Britt moet door Steven steevast worden getroost na plagerijtjes van de boze stiefmoeder Lidwien. Ze leefden waarschijnlijk nog lang en niet allemaal even gelukkig. |